De vierenveertigjarige Augusta de Wit besluit op een augustusochtend in 1989 haar geschiedenis onder ogen te zien. Zij gaat op zoek naar de naam en verblijfplaats van haar vader, een Duitse soldaat over wie zij bitter weinig weet. Op reis naar Weimar wordt zij vergezeld door twee jonge mensen die ieder hun eigen motief hebben om met Augusta mee te gaan. Als ze eenmaal begonnen is met de cartografie van haar bestaan, moet iedere verborgen plaats worden bezocht. Dat brengt haar in het gezelschap van haar ex-minnaar naar Kreta, waar het pijnlijkste deel van het zelfonderzoek ligt. In 'De naam van de vader' stelt Nelleke Noordervliet vragen naar schuld en verantwoordelijkheid en onderzoekt zij de verhouding tussen individu en samenleving.